Beheer

Beheer

Wanneer je exemplaren van wilde appel of wilde peer op je terrein hebt staan die niet al te vitaal zijn, kan het zinvol zijn om beheermaatregelen te nemen. Dit geldt met name voor de kleine nog resterende aantallen oorspronkelijke exemplaren op hun authentieke groeiplaatsen. Zij vormen de laatste levende referenties van de plekken waar ze van oudsher voorkwamen. Er is geen blauwdruk te geven voor die maatregelen. Dat komt deels doordat elke boom en groeiplaats anders is en dus maatwerk vraagt. Er valt nog veel te leren. Daarvoor zijn beheerders essentieel want zij kennen de terreinen het beste. Maar het komt ook doordat er nog niet zoveel kennis en praktijkervaring zijn met dit onderwerp. Eén van de doelen van dit project is dan ook om daar meer over te leren en deze kennis te bundelen en delen. Dat zullen we doen op deze website. Neem ook eens een kijkje bij Inspiratie, waar je kunt lezen wat andere beheerders al hebben ondernomen en wat ze daarvan geleerd hebben.

Om beheerders toch zoveel mogelijk te ondersteunen bij het bepalen van eventuele beheermaatregelen, hebben we hieronder de meeste relevant informatie verzameld. Eerst leggen we uit wat de ideale groeiomstandigheden zijn van zowel de wilde appel als de wilde peer. Vervolgens leggen we uit wat experts denken dat de voornaamste oorzaken van achteruitgang zijn. Tot slot doen we een aantal suggesties voor mogelijke beheermaatregelen.

We hopen dat deze informatie jou als beheerder helpt om, samen met jouw kennis er ervaring van het terrein, te kiezen welk beheer de wilde appel en wilde peer ten goede zou komen. Wil je dat experts met je meedenken? Dat kan! Neem contact met ons op.

Groeiplaatsen wilde appel

Groeiplaatsen wilde peer

Groeiomstandigheden

De wilde appel en wilde peer zijn lichtminnende bomen. Beide soorten staan meestal solitair of in kleine groepen in open bossen en bosranden, maar ook langs beken, in houtwallen en hagen.

In tegenstelling tot de gecultiveerde appels en peren, die meestal op rijkere bodems groeien, zijn de wilde exemplaren in ons land nog vooral op vrij voedselarme tot wat rijkere, leemhoudende gronden te vinden, in voornamelijk beekdalen. De wilde appel en wilde peer doen het weliswaar ook goed op leemhoudende klei bodems maar omdat beide soorten een zwak concurrentievermogen hebben komen beide soorten nu voornamelijk voor op armere leemhoudende zandgronden. In Duitsland komen beide soorten voor op de drogere plekken in hardhoutooibossen, zoals in het stroomgebied van de Rijn. Qua zuurtegraad van de bodem heeft de wilde appel waarschijnlijk een voorkeur voor een ph tussen de 4,5 en 6 en de wilde peer een ph van 5 tot 6.

Beide soorten beperken zich tegenwoordig vooral tot oude boskernen. We spreken van een oude boskern wanneer er op de topografische militaire kaart van 1850 bos of bosschage te zien is en deze tot aan de huidige situatie niet verdwenen is (dat kan ook gaan om een houtwal of heg). Wintereiken-beukenbossen, voormalige eikenhakhoutbossen en eiken-haagbeukenbossen zijn gelinkt aan deze oude boskernen en bossen waar de oorspronkelijke exemplaren van wilde appel en wilde peer voorkomen. In voormalige eikenhakhoutbossen kregen de wilde appel en wilde peer voldoende ruimte en licht om te groeien tussen de regelmatig afgezette eiken of ze werden in het hakhoutbeheer meegenomen.

Wilde appels en wilde peren hebben de tijd waarschijnlijk mede overleeft doordat ze van belang waren voor de jacht in het bos als voedsel voor wilde zwijnen en herten. Blijkens bewaard gebleven archieven uit de 16e en 17e  eeuw stonden er zware straffen op het oogsten van appels of beschadigen van de bomen.

Achteruitgang

Tot nu toe weten we dat de achteruitgang van wilde appel en wilde peer waarschijnlijk verklaard kan worden door verschillende, soms ook complexe, factoren. Vermoedelijk zijn tot voor kort veel wilde appels en peren  onbedoeld verdwenen bij het opruimen van groeiplaatsen  en niet-selectieve dunningen. Recent zijn de belangrijkste factoren:

 

  • Overmatige schaduwvorming, door ontbreken van traditioneel beheer (periodieke lichtstelling)
  • Versnippering van populaties in combinatie met minder lichtstelling zorgt voor minder natuurlijke verjonging. Verspreiding/ vergroting van populaties verloopt sowieso al niet snel, laat staan op donker wordende groeiplaatsen en versnipperde habitats.
  • Verdroging
  • Nalatig beheer (zie boven), mede omdat ze niet tijdig herkend worden.
  • Overige factoren, zoals ziekten en plagen, wildvraat, inkruising met niet-wilde (cultuur-)exemplaren (hybridisatie), verzuring en vermesting.

Schaduw

Eén van de grootste factoren in de huidige achteruitgang van de wilde appel en wilde peer is het teveel aan schaduw. Bekend is dat zowel de wilde appel als de wilde peer lichtminnende soorten zijn. Beide soorten geven de voorkeur aan open bosstructuren, bosranden en houtwallen

Vroeger werden bossen intensiever beheerd, zoals eikenhakhoutbossen, waardoor er periodiek meer lichtval was. In het huidige beheer is steeds meer aandacht voor het creëren van een natuurlijker bos. Door het uitvoeren van minder actief beheer krijgen natuurlijke processen (successie) een kans. Dit resulteert in de ontwikkeling van dichte, schaduwrijkere bossen. In onze kleine oudbosrestanten zijn de mogelijkheden voor volledige natuurlijke successie en zelfregulering te klein, blijkt steeds meer uit recent onderzoek. In de huidige experimentele zogenaamde ‘bosreservaten’ (waar niet beheerd wordt) zien we dan ook een gestage achteruitgang van de lichtminners.

De lichtminnende wilde appel en wilde peer staan op oorspronkelijke groeiplaatsen nu vaak te donker. Ook kunnen beide soorten overgroeid worden door snelgroeiende klimplanten, zoals een wilde kamperfoelie. Omdat ze niet goed kunnen concurreren met snelle groeiers en soorten die schaduw wel goed kunnen verdragen, gaan aantal en vitaliteit van de wilde appel en de wilde peer achteruit. Deze achteruitgang zorgt voor minder groei, bladverlies, weinig of geen bloesem en het uitblijven van vruchtvorming. Dit maakt tevens de kans op natuurlijke verjonging erg klein.

1

Verdroging

Verdroging is een probleem waar een groot deel van Nederland mee te maken heeft. Het zorgt voor een langzame verandering in de bodemstructuur en een verstoring van het ecosysteem.

De wilde appel en wilde peer geven de voorkeur aan enige vochtigheid, zoals in beek- en rivierbegeleidende bossen en leemhoudende zandbodems zoals op de stuwwallen, waarbij de wilde peer wat meer vocht vraagt dan de wilde appel. Beide soorten mijden al te droge milieus. De wilde appel en peer kunnen een bepaalde mate van droogte verdragen, maar langdurige droge perioden resulteren in achteruitgang van de vitaliteit. De wilde fruitbomen krijgen hierdoor een ijle kroon, droge en verkleurde bladeren en hebben sneller last van bladverlies.

Nalatig beheer

Van de wilde appel is sinds 2000 zo’n 30% van de bekende groeiplaatsen verdwenen en ook van de uiterst zeldzame wilde peer zijn meerdere groeiplaatsen verloren gegaan. Doordat beide soorten zeldzaam zijn, worden ze niet altijd herkend. De bloei en vruchtvorming zijn opvallend, maar blijven soms uit en zijn natuurlijk alleen zichtbaar in bepaalde periodes, waardoor deze wilde bomen niet zelden over het hoofd worden gezien. Daarnaast ontbreekt er vaak een specifiek beheer voor de autochtone, lichtminnende bossoorten zoals de wilde appel en wilde peer. Hierdoor kan het voorkomen dat wanneer er bomen afgezet worden een exemplaar van de wilde appel of wilde peer per ongeluk mee afgezet wordt of het slachtoffer wordt van naburige omvallende bomen.

Hybridisatie

Door het kruisen van wilde bomen en cultivars ontstaan mengvormen ofwel hybriden. Hierdoor treedt genetische vervuiling op en soortechte, wilde exemplaren dreigen op den duur te verdwijnen. Klokhuizen die weggegooid worden in natuurgebieden kunnen uitgroeien tot vruchtdragende bomen. Ook staan er wel eens boomgaarden met cultuurrassen in de nabije omgeving van de wilde appel of wilde peer. Fruitbomen worden bestoven door insecten en dit gebeurt al makkelijk binnen afstanden van een paar honderd meter. Hybride appels zijn meestal te herkennen aan de grotere afmetingen (> 3,5 cm) en eventuele rode strepen op de vruchten. Wilde appelvruchten zijn meestal geel of lichtgroen. Genetisch onderzoek kan uitwijzen in wat voor mate een wilde appel of peer genetisch wild is.

Wildschade, ziekte, plagen, vermesting en verzuring zijn ook mogelijke oorzaken van achteruitgang. Deze oorzaken zijn soms makkelijk te verhelpen, zoals bescherming tegen wildvraat, maar vaak is de oorzaak erg complex, zoals bij verzuring, verdroging of vermesting.

 

Suggesties beheermaatregelen

We doen hier enkele suggesties voor beheermaatregelen. Er zijn ook maatregelen mogelijk die hier niet genoemd worden, en onderstaande maatregelen zijn wellicht niet in alle gevallen wenselijk. Als beheerder ken je het gebied het beste. Wil je dat experts een keer met je meedenken? Neem contact met ons op. Omgekeerd zijn we erg nieuwsgierig naar eventuele experimenten en ervaringen van beheerders zelf!

  1. Zorgen voor voldoende licht in de directe omgeving van de groeiplaats. Maatregelen zijn het ringen (of gefaseerd afzetten) van omliggende begroeiing, verwijderen van klimplanten en het vermijden van nieuwe, sterk concurrerende aanplant nabij oorspronkelijke exemplaren. Let op tijdens het vrijstellen van de fruitbomen: in één keer rigoureus vrijstellen kan zorgen voor te veel licht en daarmee leiden tot een explosie aan andere soorten en het kiemen van zaden in de bodem. Ook de wilde appels en wilde peren zelf moeten waarschijnlijk wennen aan te grote, plotselinge ingrepen zoals lichtstelling, zo getuige enkele praktijkervaringen. Het advies is daarom om te ringen, zodat de bomen een paar jaar de tijd krijgen om aan de nieuwe situatie te wennen.

2. Raster plaatsen om oorspronkelijke exemplaren in geval van een hoge wilddruk. Door oorspronkelijke exemplaren (tijdelijk) binnen een raster te plaatsen blijven de bomen onder de aandacht. Daarnaast zorgt een raster van minimaal de kroonbreedte ervoor dat zowel de vruchten die op de grond vallen als de verjonging beschermd wordt tegen wildvraat. Zaden krijgen de kans krijgen om te kiemen en uit te groeien tot nieuwe exemplaren. In voldoende robuuste populaties met een beperkte wilddruk is deze maatregel minder urgent.

3. Verwijderen van spontaan opgekomen cultivars. Appel- en perenbomen die opslaan vanuit weggegooide klokhuizen in de nabijheid van wilde exemplaren (ca. 300 meter), kunnen het beste verwijderd worden.

4. Samenstelling van de boom- en struiklaag in kaart brengen. Van veel oude bosgroeiplaatsen is die informatie bekend, maar vaak niet benut. Soms is herijking nodig omdat de inventarisaties al even geleden zijn. Uit de inventarisatie tot nu toe blijkt dat er vrijwel altijd boom- en struiksoorten voorkomen die niet in het habitat of vegetatietype thuishoren. De aanwezigheid van invasieve exoten zoals Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik, Noorse esdoorn, gewone esdoorn, tamme kastanje en robinia blijken geen zeldzaamheid. Beheer op maat is dan aan te bevelen.